woensdag 21 november 2007

Oude garde

Terwijl de kapper aan me werkt, komt Blokhoofd binnenzetten. Nu zijn we, zoals we daar zitten, wel wat gewend, maar zelfs in dat licht ziet hij er verschrikkelijk uit. Hij mist z’n voortanden en z’n bovenlip is tot aan z’n neus gescheurd. Alle gaten zijn gedicht, dat wel, maar als hij z’n mond opentrekt zie je eigenlijk alleen het zwart van geronnen bloed.

Blokhoofd heeft mot met de Polen. Die nemen de kwade zaken over en volgens hem komt dat omdat de kwade-zakenlui van hier een stelletje slappelingen zijn. En natuurlijk ook omdat die Polen veel jonger zijn en nog honger hebben en elkaar rugdekking geven als het nodig is. Moet je hier niet om komen, smaalt hij.

Een paar weken geleden was een zaakje met die Polen op een vervelende manier afgeketst. Daar konden die lui toen ook al niet om lachen en ze hadden hem flink te pakken genomen. Maar gisteren, vond hij, was hij voldoende hersteld om terug te gaan om z’n winterjas te halen. Die was hij in alle commotie kwijt geraakt.
Daar viel dus niet over te praten en niet veel later had Blokhoofd met zijn kop vol bloed en losse tanden op straat gestaan en was hij toch wel blij dat een toevallig passerende politiepatrouille hem te hulp schoot. Die Polen weg, natuurlijk. Of Blokhoofd ook aangifte wilde doen, hadden ze gevraagd. Daar had ie geen behoefte aan. "Je deelt eens wat uit en dan krijg je ook wel eens wat terug. Zo gaat het."

Geen opmerkingen: