dinsdag 28 september 2010

Delphine leest voor

Naast de ingang van het ziekenhuis bewateren dronken werklui de struiken.
Als ik passeer geven ze de welvaart van alles de schuld.
En mij, godbetert.
Dat vraagt om een gebaar, want één van die mannen is mijn vader.
Ik bied ze een nier, ze willen sigaretten.
Een nier kan ik missen, sigaretten niet - alsof mijn vader dat niet weet.
Ik heb zijn lichaam geërfd.

De dokter roert het soepje dat hij voor me kookt.
Dubbelgetrokken bouillon kan je redden.
Of anders die vette, bruine pillen, met hun nasmaak van kolenstook,
Waar je pik van verschrompelt.
Het is hem om het even,
Als ik maar weet dat de soep ambachtelijk is.
Er zitten paddenstoelen in en de teennagels van de vorig patiënt.
Er hadden spinnen in kunnen zitten, of overreden kat,
Dat was hetzelfde geweest,
Maar vorige patiënten zijn er hier in overvloed,
En als de dokter zegt dat ie nagels nodig heeft,
Omdat die levens redden,
Dan zijn er maar weinigen die hem tegenspreken.
Dus waarom verder zoeken,
Als het toch maar gaat om de walging,
Bron van geneeskunst.
Wie niet meer walgt, wordt doodverklaard,
Waaruit volgt dat je alleen walgend midden in het leven staat,
Dát zijn de regels van het huis -
Het is een theorie, niet slechter dan een andere.

De dokter heeft opgelet bij de lessen sociale vaardigheid.
Delphine Lecompte is in de stad, babbelt hij,
Geestverruimend, grensverleggend prijsdier dat gedichten leest,
Het kan wel wat voor jou zijn.
Ik hoor hem wel, maar kan het idee niet vasthouden,
Want de soep smaakt naar mijn moeder,
Dus ik ben ten dode opgeschreven.
Ik heb haar recepten geërfd.

donderdag 23 september 2010

Zorgelijke toestand

Eigenlijk ben ik vooral bang om zomaar dood neer te vallen. En dat het haakje dan nog op de deur zit, zodat niemand binnen kan. Dan moeten ze een ruit inslaan en welke ruit kiezen ze dan? Je kunt niet verwachten dat ze daar nog diep over nadenken als ze jou daar midden in de kamer zien liggen. Wat ligt er in de tuin waarmee je een ruit te lijf kunt? Een fiets, een zinken emmer. Lege flessen. Zou dat gaan? Glas-tegen-glas? Een stoel van ijzer. Die stoel, die zou ik kiezen, als ik hier zonder na te denken een ruit moest breken. Wat je zou willen is dat ze de ruit van de deur stuk slaan, want die is het gemakkelijkst te vervangen. Deur eruit, vlak leggen, streepje kit in de naden. Een kind kan de was doen. De andere ruiten zijn lastiger. Duurder ook, waarschijnlijk. Misschien moet ik toch eens een briefje ophangen. Wat simpele instructies kunnen de schade beperken. Moet wel gelamineerd worden, dat briefje. Anders is het na één regenbui onleesbaar.

maandag 6 september 2010

Neem nooit uw lief mee naar een wedstrijd voor podiumdichters (tenzij u zeker bent van de winst)

Poetryslam. De finale. Er is een prachtige jongen van 20 of zo met een diepgesmeerde jaren-‘50-stem en een verpletterend goed gedicht over jongensseks-bij-gebrek-aan-kut (zo plat als het er nu staat, was het beslist niet, maar ik ben die jongen dan ook niet). En er is ook nog een scherp ogende, getrainde vent die z’n woorden als met een spijkerpistool het publiek in schiet. Uit het blote hoofd en nog raak ook.

Er is een redelijk bezopen jury, die de alcoholroes bijstuurt met een joint op gezette tijden en een luidruchtig ‘GASTUH!! TAPAS ETUH!!’ in de lange pauze, maar die via onnavolgbare verbale slingerwegen wonderwel toch tot de juiste besluiten komt.

Er is meer, waaronder ik, maar dat speelt feitelijk geen rol. En het is niet moeilijk je daarbij neer te leggen. Hier staan twee authentieke performers, waar je niet met gratis tapas naartoe gelokt hoeft te worden.

Natuurlijk, je hebt er wél gestaan en je best gedaan, in je tweede podiumoptreden na je spreekbeurt over D’n Béver op de middelbare school in Bergeijk. Maar je merkt al direct dat het allemaal te klein en te statisch is.

Thuis wacht de drank. En je hebt je die middag al niet bepaald onbetuigd gelaten op dat vlak. Er is veel en het houdt niet op. Dan, uit het niets, gebeurt iets wat eigenlijk nooit gebeurt – want drank verbroedert, bij jou in huis: als iedereen is vertrokken, krijg je hooglopende ruzie met je lief. Het onderwerp: waarom je niet nog meer bier wil drinken en hoe flauw dat wel niet is. Typisch een thema van waaruit je gemakkelijk zinloze argumenten betrekt om het vuur lekker op te stoken.

Ergens in de twist denk je een sluitend punt te maken met een snerend uitgesproken: ‘Tja, dat is dan jouw positie!’ En dan heeft ze je te pakken. Want heb jij die middag niet een poging tot theater gedaan door met de nodige armgebaren zo fel mogelijk ‘Positie! Positie!’ uit te roepen? 'Positie! Positie!’, bauwt ze je na – inclusief lafhartig armgebaar. En nog een keer, om het punt nog eens aan te zetten. In een flits dringt het tot je door: dáárom komen poetryslammers liefst zonder aanhang! Met dat inzicht val je in een diep coma.

(Voor de teerhartigen onder u: Wij konden er vanmorgen alweer hartelijk om lachen.)