Op een comfortabele afstand kijk ik naar een man die een gat graaft. Hij heeft het tempo er goed in en al na korte tijd zie ik eigenlijk alleen z’n nek en schouders nog en –met een ijzeren ritme – steeds een flits van de schep en zijn armen. Dan stopt het scheppen en de man kijkt over de rand van z’n kuil om zich heen. Hij ziet me, hij wenkt en ik loop naar hem toe. Ik kijk naar de man en het gat. Het gat is diep en vrij smal. Hij is wat dikkig en hij zweet behoorlijk. Z’n bijna kale kruin is precies ter hoogte van m’n voeten. Hij vraagt:
- "Wil je me even helpen om er uit te komen?"
Ik zoek een stukje grond waar ik voldoende houvast meen te hebben om hem omhoog te hijsen en ondertussen denk ik: ik zou het gat gemakkelijk kunnen dichtgooien. Met jou erin. Je zou eerst verbaasd zijn, dan misschien willen schreeuwen, maar het zand zou je stem al gauw verstikken. En weg. Gaat er dan iemand naar je op zoek? En zal iemand je hier ooit vinden?
De man kijkt me nu aan met ogen die tot spleetjes zijn samengeknepen (er zit zand in z’n wimpers) en zegt met zachte stem:
- "Non sequitur."
- "Hé, wat?"
- "Non sequitur, dat volgt er niet uit."
Zie je, ik spreek geen Latijn, overdag.
maandag 2 juni 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten