Neem anders de hoer die je elke ochtend op werkdagen zo strak mogelijk voor je uitkijkend voorbij fietst als ze zwaar leunend op haar rollator haar peeskamer op slot draait. Stukje marktwerking, zware nacht, doodmoe, klotezon - er is de plicht en er is plezier, die dingen zijn strikt gescheiden, zoveel is duidelijk.
Wat blijft hangen is het beeldmerk. Je heb het voor de zekerheid nog eens opgezocht en daar staat ie, ingedeeld bij vakantie/er-op-uit: rollator, 75 euro bij de Hema, met parkeerrem, uitklapbaar zitje en dienblad en draadmand – tweehonderdzoveel stuks op voorraad, heel betaalbaar al met al.
Je staart een tijdje uit het raam en mengt dan de bodempjes uit de laatste incourante drankflessen die je hebt tot één groot glas wodka. Vashe zdorovie en drink je blind. Het schip zinkt ook wel zonder jou. Of zou je niet beter eerst een boterham nemen? Morgen is er weer een dag en er moet wel gewerkt worden.
/vakantie-er-op-uit/onderweg/rollator
dinsdag 4 oktober 2011
vrijdag 26 augustus 2011
Een chihuahua genaamd Kevin
Ik wil doorwerken, maar krijg het verhaal niet uit m’n kop dat ik gisteren hoorde over de overleden chihuahua genaamd Kevin. Zijn baasje stond op een waardige begrafenis op een plaats waar ze zelf met geen mogelijkheid meer komen kon. Het begin van een reis over vele schijven: Kevin werd als een hete aardappel van de één op de ander doorgegeven. Openstaande schulden werden vereffend en vriendendiensten verzilverd, met Kevin als betaalmiddel.
Zo heeft Kevin in zijn betreurenswaardige staat boodschappen gedaan bij Albert Heijn, een treinreis gemaakt en een popconcert bezocht. Vervolgens heeft hij nog enige tijd onder de toog van een café doorgebracht (dit alles in een dubbele plastik boodschappentas, maar toch). Met de bus is hij tenslotte door een barmhartige naar zijn laatste bestemming gebracht. Die Kevin. Heeft dood vermoedelijk méér meegemaakt dan levend.
Zo heeft Kevin in zijn betreurenswaardige staat boodschappen gedaan bij Albert Heijn, een treinreis gemaakt en een popconcert bezocht. Vervolgens heeft hij nog enige tijd onder de toog van een café doorgebracht (dit alles in een dubbele plastik boodschappentas, maar toch). Met de bus is hij tenslotte door een barmhartige naar zijn laatste bestemming gebracht. Die Kevin. Heeft dood vermoedelijk méér meegemaakt dan levend.
dinsdag 26 juli 2011
De Zwembroek van Tito of: hoe wij de Koude Oorlog wonnen
Kom je eens in de voormalige Joegoslavische republieken Slovenië en Kroatië, dan zal het je opvallen dat de tijd daar bepaald niet heeft stilgestaan. Zastava’s en Yugo’s zijn op de vuilnisbelt van de geschiedenis geraakt en vervangen door nagelnieuwe Volkswagens en Audi’s. De norse Karpatenkoppen in de horeca waarmee uitsluitend op barse toon Servo-Kroatische klanken werden uitgestoten, zijn vervangen door vrolijke, bijna angstwekkend servicegerichte jongelui die desgewenst vloeiend Engels spreken.
Werkelijk alles is anders, met één uitzondering: de Zwembroek, die alle mannen van boven de 16 dragen. Eigenlijk moeten we speken van Zwembroeken, want ze zijn er in twee modellen. De één is een soort tanga met strakgesneden balzak. De ander heeft ook zo’n balzak, maar spant van achter precies over de billen. Dat klinkt niet erg flatteus en modieus en dat is het ook niet, want deze Zwembroek is midden jaren ’70 ontworpen én geproduceerd, als onderdeel van een geheim wapenprogramma, en wordt daarom wel – nog steeds fluisterend – de Zwembroek van Tito genoemd. Het is deze volstrekt onverwoestbare Zwembroek die het Westen een klinkende overwinning heeft opgeleverd in de Koude Oorlog.
In de wapenwedloop kwam het Warschaupact op een niet meer in te lopen achterstand te staan vanwege de beschikbaarheid in het Westen van superlicht en ijzersterk kunststof. Terwijl wij hier vuurwapens van plastic, stealthvliegtuigen van 150 kilo – inclusief piloot en benzine - en kogelwerende t-shirts met jolig opschrift van de band lieten rollen, worstelden soldaten uit Rusland, Polen of Tsjecho-Slowakije met loodzware bepakkingen en moesten ze zich behelpen met een geweer met houten handvat. Kansloos. En dat hebben we allemaal te danken aan die Zwembroek.
Het begint bij een op het oog mislukt experiment van een chemisch ingenieur in een speelgoedfabriek in Zagreb. De fabriek heeft opdracht om een Oostblok-kopie te ontwerpen van de populaire Barbie-pop en de ingenieur in kwestie is belast met het ontwikkelen van het Barbie-haar. Afijn, hij mengt een-beetje-van-dit en een-beetje-van-dat, let dan even niet op bij het bedienen van de mixer, waarop de rest van de machinerie op hol slaat en ongecontroleerd draden begint uit te spugen. Als de zaak weer tot bedaren is gebracht, probeert de ingenieur zijn misstap te verbergen door de rommel zo snel mogelijk op te ruimen. Maar hoe hij ook rukt en trekt aan de kluwen draad, er komt geen beweging in. Kniptangen, ijzerzagen en snijbranders worden aangerukt. Het is allemaal even vruchteloos.
Het duurt niet lang of het Ministerie van Defensie in Belgrado krijgt lucht van de zaak. Van de draad wordt een lapje gewoven, waarop geschoten wordt met kogels, vlammenwerpers en bazooka’s – zonder noemenswaardig effect. Dan wordt de tijd rijp geacht de zaak te presenteren aan president Tito. De oude maarschalk ziet onmiddellijk de potentie van het nieuwe materiaal, maar vertrouwt voor geen meter op de testresultaten van zijn militaire apparaat. Dat heeft hem met een pilletje om de zwaartekracht op te heffen en een machine die diamant zou kunnen maken uit slivovitsj al eerder katten in de zak verkocht. Hij verzint de ultieme test: waarom niet voor elke mannelijke inwoner in de buurt van de Joegoslavische kust een zwembroek gemaakt van het geheimzinnige weefsel? “Als die er dan na één zomerseizoen van kiezel- en keienstranden, zout water, aanvaringen met zee-egels, urinelekken en het in de regio populaire continue ballengekrab nog uitzien zoals ze uit de fabriek komen, ja, dán hebben we wat”, houdt hij z’n generaals voor. Zo gezegd, zo gedaan.
Geheel tegen de verwachting van Tito in, doorstaat de Zwembroek de test glansrijk. Hij weet de zaak nog te rekken door aan de proef nóg een zomerseizoen vast te plakken, maar de Zwembroek blijkt eenvoudigweg feilloos: kleurecht, vormvast en bestand tegen alle denkbare zuren, zouten en wrijvingskrachten. De militairen dringen nu aan op toepassing van het ijzersterke materiaal, om een doorslaggevend voordeel te halen in de wapenproductie. Maar Tito ziet de bui al hangen. Voor je het weet staan de Russen aan de deur te zeuren om het recept en zie dan maar eens “nee” te verkopen aan het socialistische broedervolk. En als hij één ding niet ziet zitten, dan is het een totale overwinning in Europa van het Warschaupact, dol als hij is op goede whisky, Mercedessen en B-films uit Amerika.
Gelukkig is Tito op zijn oude dag nog dictator genoeg om stokjes te steken voor ontwikkelingen die hem niet zinnen en voor een leuk bedrag verkoopt hij de hele technologie aan de Oostenrijkse firma Glock die er – na het nodige gepruts – het eerste volledig kunststoffen machinegeweer van weet te maken. Nou ja. De rest is geschiedenis – die ook in de republieken van het voormalige Joegoslavië behoorlijk in de vergetelheid is geraakt, omdat men er lange tijd wel wat anders aan het hoofd had.
Wat rest is de Zwembroek. Dictators gaan dood, oorlogsmisdadigers verhuizen naar Den Haag, Zastava’s roesten weg. Maar die Zwembroek, die eruit ziet alsof ie zo uit de doos komt, die maar niet van kleur wil verschieten en die weliswaar niet in het laatste-modebeeld past, maar waarmee je wel – als je wilt – zonder zorgen op de alom aanwezige zee-egels kunt gaan zitten, die erf je gewoon over – van vader op zoon, tot in de eeuwigheid.
Werkelijk alles is anders, met één uitzondering: de Zwembroek, die alle mannen van boven de 16 dragen. Eigenlijk moeten we speken van Zwembroeken, want ze zijn er in twee modellen. De één is een soort tanga met strakgesneden balzak. De ander heeft ook zo’n balzak, maar spant van achter precies over de billen. Dat klinkt niet erg flatteus en modieus en dat is het ook niet, want deze Zwembroek is midden jaren ’70 ontworpen én geproduceerd, als onderdeel van een geheim wapenprogramma, en wordt daarom wel – nog steeds fluisterend – de Zwembroek van Tito genoemd. Het is deze volstrekt onverwoestbare Zwembroek die het Westen een klinkende overwinning heeft opgeleverd in de Koude Oorlog.
In de wapenwedloop kwam het Warschaupact op een niet meer in te lopen achterstand te staan vanwege de beschikbaarheid in het Westen van superlicht en ijzersterk kunststof. Terwijl wij hier vuurwapens van plastic, stealthvliegtuigen van 150 kilo – inclusief piloot en benzine - en kogelwerende t-shirts met jolig opschrift van de band lieten rollen, worstelden soldaten uit Rusland, Polen of Tsjecho-Slowakije met loodzware bepakkingen en moesten ze zich behelpen met een geweer met houten handvat. Kansloos. En dat hebben we allemaal te danken aan die Zwembroek.
Het begint bij een op het oog mislukt experiment van een chemisch ingenieur in een speelgoedfabriek in Zagreb. De fabriek heeft opdracht om een Oostblok-kopie te ontwerpen van de populaire Barbie-pop en de ingenieur in kwestie is belast met het ontwikkelen van het Barbie-haar. Afijn, hij mengt een-beetje-van-dit en een-beetje-van-dat, let dan even niet op bij het bedienen van de mixer, waarop de rest van de machinerie op hol slaat en ongecontroleerd draden begint uit te spugen. Als de zaak weer tot bedaren is gebracht, probeert de ingenieur zijn misstap te verbergen door de rommel zo snel mogelijk op te ruimen. Maar hoe hij ook rukt en trekt aan de kluwen draad, er komt geen beweging in. Kniptangen, ijzerzagen en snijbranders worden aangerukt. Het is allemaal even vruchteloos.
Het duurt niet lang of het Ministerie van Defensie in Belgrado krijgt lucht van de zaak. Van de draad wordt een lapje gewoven, waarop geschoten wordt met kogels, vlammenwerpers en bazooka’s – zonder noemenswaardig effect. Dan wordt de tijd rijp geacht de zaak te presenteren aan president Tito. De oude maarschalk ziet onmiddellijk de potentie van het nieuwe materiaal, maar vertrouwt voor geen meter op de testresultaten van zijn militaire apparaat. Dat heeft hem met een pilletje om de zwaartekracht op te heffen en een machine die diamant zou kunnen maken uit slivovitsj al eerder katten in de zak verkocht. Hij verzint de ultieme test: waarom niet voor elke mannelijke inwoner in de buurt van de Joegoslavische kust een zwembroek gemaakt van het geheimzinnige weefsel? “Als die er dan na één zomerseizoen van kiezel- en keienstranden, zout water, aanvaringen met zee-egels, urinelekken en het in de regio populaire continue ballengekrab nog uitzien zoals ze uit de fabriek komen, ja, dán hebben we wat”, houdt hij z’n generaals voor. Zo gezegd, zo gedaan.
Geheel tegen de verwachting van Tito in, doorstaat de Zwembroek de test glansrijk. Hij weet de zaak nog te rekken door aan de proef nóg een zomerseizoen vast te plakken, maar de Zwembroek blijkt eenvoudigweg feilloos: kleurecht, vormvast en bestand tegen alle denkbare zuren, zouten en wrijvingskrachten. De militairen dringen nu aan op toepassing van het ijzersterke materiaal, om een doorslaggevend voordeel te halen in de wapenproductie. Maar Tito ziet de bui al hangen. Voor je het weet staan de Russen aan de deur te zeuren om het recept en zie dan maar eens “nee” te verkopen aan het socialistische broedervolk. En als hij één ding niet ziet zitten, dan is het een totale overwinning in Europa van het Warschaupact, dol als hij is op goede whisky, Mercedessen en B-films uit Amerika.
Gelukkig is Tito op zijn oude dag nog dictator genoeg om stokjes te steken voor ontwikkelingen die hem niet zinnen en voor een leuk bedrag verkoopt hij de hele technologie aan de Oostenrijkse firma Glock die er – na het nodige gepruts – het eerste volledig kunststoffen machinegeweer van weet te maken. Nou ja. De rest is geschiedenis – die ook in de republieken van het voormalige Joegoslavië behoorlijk in de vergetelheid is geraakt, omdat men er lange tijd wel wat anders aan het hoofd had.
Wat rest is de Zwembroek. Dictators gaan dood, oorlogsmisdadigers verhuizen naar Den Haag, Zastava’s roesten weg. Maar die Zwembroek, die eruit ziet alsof ie zo uit de doos komt, die maar niet van kleur wil verschieten en die weliswaar niet in het laatste-modebeeld past, maar waarmee je wel – als je wilt – zonder zorgen op de alom aanwezige zee-egels kunt gaan zitten, die erf je gewoon over – van vader op zoon, tot in de eeuwigheid.
zaterdag 23 juli 2011
Een Rus met een zonnesteek
Op de terugweg per katamaran naar het vasteland van Istrië na een bloedhete dag in Venetië, legt een volwassen Rus met een gondeliershoedje op alle pakweg 150 medereizigers nauwgezet vast op video. Z’n camera houdt van iedereen, zo lijkt het. Dan loopt hij terug naar zijn hoogzwangere vrouw, die heur haar – heel stemmig – alvast moedermelkkleurig heeft weten te verven, en laat haar de hele opnamesessie nog eens take-voor-take terug zien. Ze knikt goedkeurend, totdat ze is aanbeland bij de scène waarin de scheepsbemanning figureert. Die moet even over.
Je stelt je een ijzige winteravond voor, waarbij een sneeuwstorm de oostelijke buitenwijken van Omsk teistert. In de gang hangt het gondeliershoedje wat gedeukt te zijn, geen partij voor de loodzware bontmutsen van het inmiddels driekoppige gezin, die ook een haakje moeten.
Geen weer om nog buiten te gaan, vindt de vrouw, wiens haar inmiddels is ge-upgrade naar platinablond met zwarte plukken erin. De Rus stemt in. Hij hangt wat op de bank en zapt verveeld langs de sportkanalen. “Waarom ga je anders de vakantievideo niet eens monteren?”, stelt de vrouw voor.
De beelden lopen traag over het scherm van de laptop en dan kom ik voorbij, frame-voor-frame. In Omsk ben ik nog bruin en moet ik hoognodig naar de kapper. Hij klikt op “cut”. Het effect van een zonnesteek is nu eenmaal zelden blijvend. En zeker niet in Omsk.
Je stelt je een ijzige winteravond voor, waarbij een sneeuwstorm de oostelijke buitenwijken van Omsk teistert. In de gang hangt het gondeliershoedje wat gedeukt te zijn, geen partij voor de loodzware bontmutsen van het inmiddels driekoppige gezin, die ook een haakje moeten.
Geen weer om nog buiten te gaan, vindt de vrouw, wiens haar inmiddels is ge-upgrade naar platinablond met zwarte plukken erin. De Rus stemt in. Hij hangt wat op de bank en zapt verveeld langs de sportkanalen. “Waarom ga je anders de vakantievideo niet eens monteren?”, stelt de vrouw voor.
De beelden lopen traag over het scherm van de laptop en dan kom ik voorbij, frame-voor-frame. In Omsk ben ik nog bruin en moet ik hoognodig naar de kapper. Hij klikt op “cut”. Het effect van een zonnesteek is nu eenmaal zelden blijvend. En zeker niet in Omsk.
Liegen voor beginners
Dat je toevallig met je gezinnetje passeert als de maffia in het zonovergoten stadje een winkel verbouwt en de kennelijk onwillige middenstander door elkaar schudt. En dat je dan tegen de verschrikte kinderkopjes zegt dat die mannen dat vast doen omdat ze liefdesverdriet hebben – of althans: één van hen – en dat die anderen vrienden zijn, boos omdat hun kameraad bedrogen is door de winkelier. Zo ratel je nog even verder, waardoor de leugen al doende veel te ingewikkeld wordt. Redding presenteert zich in de vorm van de politie, die zich in een onvoorstelbaar traag slentertempo richting het incident spoedt. Dat biedt je de gelegenheid de zaak een andere wending te geven door te zeggen dat het hier vermoedelijk gaat om onschuldige plaatselijke folklore, iets als carnaval of gaaischieten, maar dan anders – anders zou de politie toch wel wat harder lopen, niet? - en kun je afsluiten met een welgemeend “Jongens, wat is het weer warm, hé?”. Wat in elk geval onmiskenbaar waar is, maar bij lange na niet voldoende gewicht heeft om de opgelopen deuk in het ouderlijk gezag te herstellen.
vrijdag 22 juli 2011
Aanspreken
Eén van de lastigste communicatieve ondernemingen is het aanspreken van gehandicapten op hun gedrag. Iemand met een houten been maan je niet om eens een beetje op te schieten, ook al loopt ie opzichtig te treuzelen. “Groener wordt ie niet!” zeg je niet gauw tegen een blinde die op hinderlijke wijze voor het stoplicht een sigaretje staat te rollen, waardoor jij nét je trein mist.
Wij zaten dan ook met een behoorlijk dilemma, toen een Sloveense motorbende naast ons neerstreek, exclusief bestaande uit doofstommen. We hebben het hier over échte doofstommen, die zelfs lachten in gebarentaal en elkaar door middel van obscene gebaren met “Hé pik!” aanspraken. Tenminste, dat meenden wij er toch uit te kunnen opmaken.
Dat ze zo nu en dan hun Harley’s vergaten uit te zetten, waardoor onze vakantie-idylle met regelmaat een half uurtje verstoord werd, vanwege het gekmakende gestamp dat die machines produceren, konden we nog begrijpen en door de vingers zien.
Het probleem school in het viertal chiwawa’s dat de heren en een enkele dame gezelschap hield. Voor wie er aan twijfelt: chiwawa’s kúnnen blaffen en wel ongeveer 24 uur per dag. De leden van de motorbende stoorde dit in het geheel niet. Voor hen moet het geleken hebben alsof de hondjes in een drukke conversatie gewikkeld waren. Die alsmaar open- en dichtklappende bekjes zullen door hen wellicht beoordeeld zijn als een koddige, maar verder onschuldige zenuwtrek.
De hinder werd na verloop van tijd behoorlijk ondragelijk en dus volgde er beraad over hoe we deze kwestie aan de orde zouden gaan stellen. Schriftelijk leek geen optie, aangezien het enige woord Sloveens dat we beheersen “pivo” is. Ook gebarentaal werd weggewoven. In een liefdadige bui in haar pubertijd heeft mijn lief eens overwogen in de hulpverlening te gaan en uit de voorbereidingen daartoe herinnerde ze zich nog één gebaar: “Mamma”. Met “Mamma, pivo” zouden we niet ver komen, zoveel was duidelijk.
Er bleef feitelijk maar één optie over. En die bestond eruit dat ik me dan maar in een zo dreigend mogelijke pose tot de motorrijders zou wenden om ze er met woord en gebaar toe te dwingen de chiwawa’s een toontje lager te laten zingen. Mij leek dat een avontuur met een ongewisse afloop, aangezien het er sterk op leek dat de doofstommen alle energie die ze bespaarden door niet te spreken hadden omgezet in zuivere spiermassa.
Na nog een betrekkelijk onrustige nacht, besloot ik die middag me manmoedig over alle bezwaren heen te zetten. Ik keek even naar de druk gesticulerende groep en zocht er de figuur uit, waarvan ik aannam dat hij de leider zou zijn – een brok beton van zeker 150 kilogram, die zijn baard in een lange vlecht had weten te breien.
Toen ik voor hem stond, waren alle goede voornemens binnen een tel vervlogen. Hij voelde wel aan dat ik iets mee te delen had en gaf me een briefje en een pen. Omdat ik niet wist hoe je “Laat maar” in het Sloveens spelt, schreef ik er dan maar “Pivo?” op, waarop hij het “Bulderende Lach!”-gebaar deed, me twee ijskoude blikken bier in de handen stopte en me als afscheid nog een welgemeend “Hé pik” meegaf.
Ietwat beduusd kwam ik thuis aanzetten met de onverwachte buit, waarop mijn lief uit dankbaarheid nog even haar hoofd om de hoek stak en het “mamma”-gebaar deed, wat in de hele groep bikers tot grote – zij het geluidloze – hilariteit leidde.
De volgende morgen hoorden we al vroeg het oorverdovende gebrul van alle motoren tegelijk en wisten we dat we dit varkentje in zekere zin ook weer gewassen hadden.
Wij zaten dan ook met een behoorlijk dilemma, toen een Sloveense motorbende naast ons neerstreek, exclusief bestaande uit doofstommen. We hebben het hier over échte doofstommen, die zelfs lachten in gebarentaal en elkaar door middel van obscene gebaren met “Hé pik!” aanspraken. Tenminste, dat meenden wij er toch uit te kunnen opmaken.
Dat ze zo nu en dan hun Harley’s vergaten uit te zetten, waardoor onze vakantie-idylle met regelmaat een half uurtje verstoord werd, vanwege het gekmakende gestamp dat die machines produceren, konden we nog begrijpen en door de vingers zien.
Het probleem school in het viertal chiwawa’s dat de heren en een enkele dame gezelschap hield. Voor wie er aan twijfelt: chiwawa’s kúnnen blaffen en wel ongeveer 24 uur per dag. De leden van de motorbende stoorde dit in het geheel niet. Voor hen moet het geleken hebben alsof de hondjes in een drukke conversatie gewikkeld waren. Die alsmaar open- en dichtklappende bekjes zullen door hen wellicht beoordeeld zijn als een koddige, maar verder onschuldige zenuwtrek.
De hinder werd na verloop van tijd behoorlijk ondragelijk en dus volgde er beraad over hoe we deze kwestie aan de orde zouden gaan stellen. Schriftelijk leek geen optie, aangezien het enige woord Sloveens dat we beheersen “pivo” is. Ook gebarentaal werd weggewoven. In een liefdadige bui in haar pubertijd heeft mijn lief eens overwogen in de hulpverlening te gaan en uit de voorbereidingen daartoe herinnerde ze zich nog één gebaar: “Mamma”. Met “Mamma, pivo” zouden we niet ver komen, zoveel was duidelijk.
Er bleef feitelijk maar één optie over. En die bestond eruit dat ik me dan maar in een zo dreigend mogelijke pose tot de motorrijders zou wenden om ze er met woord en gebaar toe te dwingen de chiwawa’s een toontje lager te laten zingen. Mij leek dat een avontuur met een ongewisse afloop, aangezien het er sterk op leek dat de doofstommen alle energie die ze bespaarden door niet te spreken hadden omgezet in zuivere spiermassa.
Na nog een betrekkelijk onrustige nacht, besloot ik die middag me manmoedig over alle bezwaren heen te zetten. Ik keek even naar de druk gesticulerende groep en zocht er de figuur uit, waarvan ik aannam dat hij de leider zou zijn – een brok beton van zeker 150 kilogram, die zijn baard in een lange vlecht had weten te breien.
Toen ik voor hem stond, waren alle goede voornemens binnen een tel vervlogen. Hij voelde wel aan dat ik iets mee te delen had en gaf me een briefje en een pen. Omdat ik niet wist hoe je “Laat maar” in het Sloveens spelt, schreef ik er dan maar “Pivo?” op, waarop hij het “Bulderende Lach!”-gebaar deed, me twee ijskoude blikken bier in de handen stopte en me als afscheid nog een welgemeend “Hé pik” meegaf.
Ietwat beduusd kwam ik thuis aanzetten met de onverwachte buit, waarop mijn lief uit dankbaarheid nog even haar hoofd om de hoek stak en het “mamma”-gebaar deed, wat in de hele groep bikers tot grote – zij het geluidloze – hilariteit leidde.
De volgende morgen hoorden we al vroeg het oorverdovende gebrul van alle motoren tegelijk en wisten we dat we dit varkentje in zekere zin ook weer gewassen hadden.
vrijdag 17 juni 2011
PROEFVERLOF
I Functioneel stil
M’n tas is te zwaar. Diepvriespizza, blikken bier, sardines, een heel brood, ravioli en dingen uit de aanbieding trekken aan m’n schouder. Er zit ook nog een boek in van precies geen 1000 bladzijden. Jammer, ergens, dacht ik, toen ik ’t uit had, want waarom stoppen bij bladzijde 900-zoveel? Waar is je ambitie dan? Aan woorden geen gebrek, aan bloedbaden evenmin, lijkt me zo. Of literatuurverwijzingen, voor mijn part. De afdeling Publieke Relaties had wel 1000 bladzijden puur leesplezier kunnen beloven, als jij nou maar een doorzetter was geweest. Zelf had ik een pijnlijke stilte ingelast, op juist genoeg bladzijden hagelwit papier.
II In transit
Intussen word ik opgehouden doordat het verkeer vastloopt bij een onbemande wegopbreking. Zo raken we met z’n honderden opgesloten op zo’n punt in de stad waar niemand wil zijn. De transitzone van a naar b is niet op toegerust op een lang verblijf. We staan hier wat te dringen in de regen, terwijl je op amper honderd meter cafés weet en de Wok-To-Go en een man met haar van plastic die vleesschaafsel in je broodje stopt en je daarna een gezegende dag wenst - niet omdat ie ’t meent, maar vanwege het geloof van zijn geboortegrond. Daar moet ik ooit in de buurt geweest zijn, trouwens. Of heb ik dat gedroomd? Zoveel is zeker: het waren voor niemand gemakkelijke tijden, al was het er tenminste wel altijd zonnig. Zo herinner ik me dat toch.
III Vrouwen en hun haar
“Wist je dat je hele mooie groene ogen hebt, wanneer het licht er op een bepaalde manier in valt als je bij de koeling staat, ter hoogte van het varkensvlees en dan zo schuin naar links kijkt, in de richting van de worst”, hoor ik een vrouw tegen niemand in het bijzonder zeggen. Tenminste, zo lijkt het in de drukte. Toch voel ik me aangesproken. Ik ken haar wel, volgens mij, uit de supermarkt, als de notoire oproerkraaier die afleiding creëert ten behoeve van een syndicaat van Bulgaarse communisten met een menselijk gezicht, dat het zwaarste bier uitkiest zonder ervoor te betalen om het te verdelen onder de armen, die het praktische van veel alcohol opgelost in weinig vloeistof nog op waarde weten te schatten. Of was die vrouw nou blonder? Ze kan het geverfd hebben, maar dan zou je toch een specifiekere kleur verwachten. Vrouwen hebben iets met haar. Evengoed niet iemand die je direct op haar woord mag geloven en waarvan je verwachten kunt dat ze er haar eigen agenda op nahoudt.
IV Naar de overkant
Nu werkt ze zich door de massa naar me toe en voor ik het weet heeft ze me met een handig gebaar tegen het raam weten te persen van een busje van het leerlingenvervoer. Mijn linkeroog kijkt door de aangeslagen ruit in de keel van een kind dat om z’n moeder krijst. De chauffeur stopt hem een spekje in z’n mond, schrale troost, maar werkzaam zo te zien. Over troost wordt ook te moeilijk gedaan, leerde ik juist van iemand die voor zover ik weet tot haar laatste snik een geslachtsziekte koesterde, omdat de brand tussen haar benen de herinnering levend hield aan een liefde die verloren ging en haar tegelijk gezelschap bood zonder haar steeds weer tegen te spreken en haar te ergeren met onverwachte wendingen - zolang ze maar ontstekingsremmers bleef slikken, op vaste tijden, met een glaasje cola. Van tragiek wilde ze niet weten: zelfs op het kerkhof smelt het verdriet al in de as van het eerste sigaretje dat de achterblijvers roken, dus doe wat je niet laten kunt. Dat zijn haar woorden, hé, niet de mijne, haar laatste zelfs, staat me bij. En ik wil alleen maar naar de overkant, dus wat kan mij het eigenlijk schelen.
V Geldzaken
Ik voel haar greep iets verslappen en merk dat ze haar aandacht verlegt naar een punt op de horizon dat uitgroeit tot een blauw zwaailicht dat schettert in de regen. Aan de overkant weet ik de krakers, die me onderdak bieden in een onbereikbaar fort, maar die in ruil daarvoor de hele dag willen praten over geld. Ze knippen kortingscouponnen en koffiepunten dat het een lieve lust heeft, hongerig als ze zijn naar een toekomst met zachte badlakens, tefalpannen en een citruspers, maar dan wel, al is het maar voor een procent of wat, verkregen via niet-monetaire wegen. Want ze weten daar van goed en kwaad. Over mijn specifieke geval moet nog vergaderd worden, meen ik, maar daar komen ze alsmaar niet aan toe vanwege zaken die dringend om de aandacht vragen, zoals het ontwikkelen van een nauwkeurige rekenschaal die recht doet aan verschillen in eetlust en hoe die te verrekenen in de bijdrage aan de huishoudpot. Voor elektrische stroom en water zijn ze er al uit, het is nog een kwestie van fijnslijpen. Toch zou ik nu niets liever willen dan bij ze zijn.
VI Momentum
Eigenlijk is het zo simpel als wat, als je de situatie overziet. Dáár is de uitweg en hier sta jij, doodstil, slap eigenlijk. Waardoor ze eerst voor je ogen met haar vingers knipt en je daarna – bij gebrek aan reactie – in je wang knijpt. Momentum. Raak je d’r recht op de lever, dan geeft dat vast genoeg tijd voor die stap of tien die je nodig hebt om hier weg te raken. Dan vlucht je naar binnen, meld je je op Begane grond/receptie, zegt eens goeiedag en wandel je na verloop van tijd met kalme pas de deur weer uit. Buiten wacht een man met een Verklaring van Geen Bezwaar en hij geeft je ook nog geld genoeg voor een taxi naar waarheen je maar wilt. En weet je wat het mooiste is? Je mag je boeken meenemen en het zit allemaal in het ziekenfonds. Tenminste, zo stond het toch in de folder, dacht ik.
(gemaakt iov pomgedichten.nl)
M’n tas is te zwaar. Diepvriespizza, blikken bier, sardines, een heel brood, ravioli en dingen uit de aanbieding trekken aan m’n schouder. Er zit ook nog een boek in van precies geen 1000 bladzijden. Jammer, ergens, dacht ik, toen ik ’t uit had, want waarom stoppen bij bladzijde 900-zoveel? Waar is je ambitie dan? Aan woorden geen gebrek, aan bloedbaden evenmin, lijkt me zo. Of literatuurverwijzingen, voor mijn part. De afdeling Publieke Relaties had wel 1000 bladzijden puur leesplezier kunnen beloven, als jij nou maar een doorzetter was geweest. Zelf had ik een pijnlijke stilte ingelast, op juist genoeg bladzijden hagelwit papier.
II In transit
Intussen word ik opgehouden doordat het verkeer vastloopt bij een onbemande wegopbreking. Zo raken we met z’n honderden opgesloten op zo’n punt in de stad waar niemand wil zijn. De transitzone van a naar b is niet op toegerust op een lang verblijf. We staan hier wat te dringen in de regen, terwijl je op amper honderd meter cafés weet en de Wok-To-Go en een man met haar van plastic die vleesschaafsel in je broodje stopt en je daarna een gezegende dag wenst - niet omdat ie ’t meent, maar vanwege het geloof van zijn geboortegrond. Daar moet ik ooit in de buurt geweest zijn, trouwens. Of heb ik dat gedroomd? Zoveel is zeker: het waren voor niemand gemakkelijke tijden, al was het er tenminste wel altijd zonnig. Zo herinner ik me dat toch.
III Vrouwen en hun haar
“Wist je dat je hele mooie groene ogen hebt, wanneer het licht er op een bepaalde manier in valt als je bij de koeling staat, ter hoogte van het varkensvlees en dan zo schuin naar links kijkt, in de richting van de worst”, hoor ik een vrouw tegen niemand in het bijzonder zeggen. Tenminste, zo lijkt het in de drukte. Toch voel ik me aangesproken. Ik ken haar wel, volgens mij, uit de supermarkt, als de notoire oproerkraaier die afleiding creëert ten behoeve van een syndicaat van Bulgaarse communisten met een menselijk gezicht, dat het zwaarste bier uitkiest zonder ervoor te betalen om het te verdelen onder de armen, die het praktische van veel alcohol opgelost in weinig vloeistof nog op waarde weten te schatten. Of was die vrouw nou blonder? Ze kan het geverfd hebben, maar dan zou je toch een specifiekere kleur verwachten. Vrouwen hebben iets met haar. Evengoed niet iemand die je direct op haar woord mag geloven en waarvan je verwachten kunt dat ze er haar eigen agenda op nahoudt.
IV Naar de overkant
Nu werkt ze zich door de massa naar me toe en voor ik het weet heeft ze me met een handig gebaar tegen het raam weten te persen van een busje van het leerlingenvervoer. Mijn linkeroog kijkt door de aangeslagen ruit in de keel van een kind dat om z’n moeder krijst. De chauffeur stopt hem een spekje in z’n mond, schrale troost, maar werkzaam zo te zien. Over troost wordt ook te moeilijk gedaan, leerde ik juist van iemand die voor zover ik weet tot haar laatste snik een geslachtsziekte koesterde, omdat de brand tussen haar benen de herinnering levend hield aan een liefde die verloren ging en haar tegelijk gezelschap bood zonder haar steeds weer tegen te spreken en haar te ergeren met onverwachte wendingen - zolang ze maar ontstekingsremmers bleef slikken, op vaste tijden, met een glaasje cola. Van tragiek wilde ze niet weten: zelfs op het kerkhof smelt het verdriet al in de as van het eerste sigaretje dat de achterblijvers roken, dus doe wat je niet laten kunt. Dat zijn haar woorden, hé, niet de mijne, haar laatste zelfs, staat me bij. En ik wil alleen maar naar de overkant, dus wat kan mij het eigenlijk schelen.
V Geldzaken
Ik voel haar greep iets verslappen en merk dat ze haar aandacht verlegt naar een punt op de horizon dat uitgroeit tot een blauw zwaailicht dat schettert in de regen. Aan de overkant weet ik de krakers, die me onderdak bieden in een onbereikbaar fort, maar die in ruil daarvoor de hele dag willen praten over geld. Ze knippen kortingscouponnen en koffiepunten dat het een lieve lust heeft, hongerig als ze zijn naar een toekomst met zachte badlakens, tefalpannen en een citruspers, maar dan wel, al is het maar voor een procent of wat, verkregen via niet-monetaire wegen. Want ze weten daar van goed en kwaad. Over mijn specifieke geval moet nog vergaderd worden, meen ik, maar daar komen ze alsmaar niet aan toe vanwege zaken die dringend om de aandacht vragen, zoals het ontwikkelen van een nauwkeurige rekenschaal die recht doet aan verschillen in eetlust en hoe die te verrekenen in de bijdrage aan de huishoudpot. Voor elektrische stroom en water zijn ze er al uit, het is nog een kwestie van fijnslijpen. Toch zou ik nu niets liever willen dan bij ze zijn.
VI Momentum
Eigenlijk is het zo simpel als wat, als je de situatie overziet. Dáár is de uitweg en hier sta jij, doodstil, slap eigenlijk. Waardoor ze eerst voor je ogen met haar vingers knipt en je daarna – bij gebrek aan reactie – in je wang knijpt. Momentum. Raak je d’r recht op de lever, dan geeft dat vast genoeg tijd voor die stap of tien die je nodig hebt om hier weg te raken. Dan vlucht je naar binnen, meld je je op Begane grond/receptie, zegt eens goeiedag en wandel je na verloop van tijd met kalme pas de deur weer uit. Buiten wacht een man met een Verklaring van Geen Bezwaar en hij geeft je ook nog geld genoeg voor een taxi naar waarheen je maar wilt. En weet je wat het mooiste is? Je mag je boeken meenemen en het zit allemaal in het ziekenfonds. Tenminste, zo stond het toch in de folder, dacht ik.
(gemaakt iov pomgedichten.nl)
donderdag 28 april 2011
Googelaars
Waarom? Geen idee. Maar ineens stuurt Google zomaar een berg bezoekers naar hier, ik zie dat aan het Google tellertje. Maar die bezoekers, dus, die zeggen niks. Helemaal niks! En ineens overvalt me de gedachte dat die bezoekers misschien gewoon betaald worden door Google om op een plaatje te klikken of zo, waardoor ze na honderd keer klikken een euro op hun bankrekening gestort krijgen. Niet dat het uitmaakt, hoor, jullie moesten eens weten hoe ik mijn geld zo nu en dan verdien, maar toch ben ik nieuwsgierig. Iemand commentaar?
maandag 11 april 2011
Maat der dingen
‘Als ik een hond was, ja, dan wist ik het wel’, moppert de strandwandelaar tegen niemand in het bijzonder. ‘Maar die zitten dan ook niet in de industriegrond.’
dinsdag 22 maart 2011
Black Hair
Het is een schitterend pandje waarin ze haar zaak heeft ingericht. Scharen, klemmen, tangen, droogkappen en alle soorten soul-spul die je maar nodig kunt hebben voor het bewerken van ‘black hair’. En natuurlijk twee comfortabele stoelen, waarvan ze er één in de luiste stand heeft staan. Daarin slaapt ze, midden op de dag, ontspannen, een beetje opgekruld, in het hart van die middeleeuwse binnenstad - die rijk is aan alles, behalve aan black hair.
maandag 21 februari 2011
Kruisvuur
Er zijn ook moordenaars-met-een-rang-en-een-missie die in de nacht hun uniform afgooien om te doen-wat-gedaan-moet en die in de morgen brood-met-gebakken-ei eten en die dat met liefde en plezier met je delen, nu je als passant in het kruisvuur bent blijven steken, waardoor je vrijwel zeker weet dat ze je leven hebben gered.
Abonneren op:
Posts (Atom)